7 veelgemaakte schrijffouten: zo kun je ze voorkomen
Wel of geen koppelteken? En wel of geen tussen-n? Sommige spellingkwesties blijven lastig. Daarom: met deze vuistregels doe je het nooit meer fout.
1. Een of één?
Wel of geen trema op de ‘een’, als je wilt benadrukken dat het om één stuks gaat? Op de een (of is het één?) of andere manier wordt dit vaak fout gedaan. De standaard regel? Als je wilt benadrukken dat het om één exemplaar gaat, doe je mét trema. Kun je sowieso al uit de context halen dat het om één exemplaar gaat en kun je het maar op één manier uitspreken? Dan vervalt het trema.
Dus: Op de een of andere manier lukt het niet => je kunt hier de een maar op één manier manier uitspreken, dus gebruik je géén trema.
2. Pannenkoek of pannekoek?
Moet er wel of geen tussen-n in woorden zoals ‘pannenkoek’ en ‘flessenhals’? Er is in het verleden veel discussie over geweest. Maar het Groene Boekje is er duidelijk over: eindigt de meervoudsvorm op -en- en niet op -s-, dan komt er wel een tussen-n. Maar je krijgt geen tussen-n wanneer het gaat om een woord waarvan er maar één is, zoals bij de maan (maneschijn, zonneschijn).
3. Zwartwit of zwart-wit?
Wanneer wel of geen streepje tussen 2 woorden? Doorgaans schrijf je bij samenstellingen géén koppelteken. Maar kan het verwarring opleveren, dan mag het wel. Bijv.: gala-avond, bureau-agent, ski-ervaring. En daarnaast zijn er nog uitzonderingen zoals deze:
– Gaat het om gelijke delen, zoals bij zwart-wit, dan krijg je wél een streepje. Nog zo’n voorbeeld: cultuur-historisch, of hotel-restaurant.
– Gaat het om een ongelijk deel dat iets extra’s zegt over het hoofdwoord, dan is een streepje wél nodig. Bijv. bij: interim, assistent, quasi, oud, bijna, niet, non. Bv: assistent-regisseur, oud-minister.
– Ook een reeks woorden die een vast begrip zijn geworden schijf je met een streepje. Dus: kant-en-klaar of op-en-top.
4. Oude kaaskroketten of oudekaaskroketten?
De regel is: aan elkaar waar het kan. Ook in woorden die uit drie delen bestaan. In dit voorbeeld schrijf je alles aan elkaar, want het eerste deel heeft betrekking op het tweede deel en niet op het derde deel. Immers, de (kaas)kroketten zelf zijn niet oud, maar de kroketten zijn gemaakt van oude kaas.
5. Kerstman of kerstman (met of zonder hoofdletter)?
Is het de Kerstman of kerstman? En Sint of sint? En vier je Kerst of kerst? Het lijkt ingewikkeld, maar dit is de vuistregel: als de sprookjesfiguur uit de kersttraditie wordt bedoeld, dan wordt Kerstman als eigennaam beschouwd en met een hoofdletter geschreven. Maar bijvoorbeeld als soortnaam, ‘ik maak een kerstmannetje voor m’n dochter’, dan is het met een kleine letter. Zo ook met Sinterklaas. Wordt de persoon bedoeld, dan met een hoofdletter. Gaat het om de viering: dan met een kleine letter (wij vieren sinterklaas).
6. Hen, hun of ze?
Zeker in de spreektaal halen we ze allemaal weleens door elkaar. Handig om te onthouden: staat er een bijwoord (bij, op, voor, dankzij …) voor, dan is het hen. Dus: We geven de appels aan hen. En is het een lijdend voorwerp, dan ook schijf je hen. Als in: We zagen hen al aankomen. Wanneer schrijf je dan hun? Dat is als het om een meewerkend voorwerp gaat. Weet je nog, dat is als je er ‘aan’ of ‘voor’ kunt voorzetten. Bijvoorbeeld: Ik raad hun aan te verhuizen.
Maar… je kunt ook gewoon ‘ze’ gebruiken. Bijv: Ik raad ze aan te verhuizen.
7. Beide of beiden?
Deze is in feite heel simpel. Gaat het om dingen? Dan schrijf je het altijd zonder ‘n’. Dus: die twee katten zijn beide gek op spelen. Gaat het om personen, dan gebruik je met een ‘n’: die twee meisjes houden beiden van snoep.